Langs de Antwerpse ring richting de kust torent al meer dan zestig jaar het gebouw van DE SINGEL als een burcht op de richel van de stad. Zijn architect Léon Stynen was de eerste die de modernistische bouwprincipes van Le Corbusier naar België bracht en zo kreeg Antwerpen – met eerst het conservatorium als enige invulling en vele jaren later ook als concert- en theaterplek – een cultuurtempel die even vooruitstrevend is geweest als zijn architect. In 2020 nam Hendrik Storme de algemene en artistieke leiding van DE SINGEL over en sloot hij aan bij het rijtje van ronkende namen als Frie Leysen en Jerry Aerts die eerder aan het roer stonden en belangrijk zijn geweest voor het Vlaamse cultuurlandschap.
‘Ik was een berekend risico om Jerry op te volgen. Ik kende het huis heel goed en kwam er ook zelf vaak. Niet alleen voor concerten, maar ook voor theater en de vele grote dansproducties.’
Je bent middenin de coronacrisis in je nieuwe job beland. Een vloek of een zegen?
‘Een vloek én een zegen! Bij mijn aanstelling had ik een visienota geschreven die als leidraad diende om van start te gaan. Maar een visie eenzijdig opleggen van bovenaf is niet mijn stijl. De pandemie en de lange maanden van stilstand hebben mij de kans gegeven om samen met alle medewerkers diepgaand na te denken over de toekomst van ons huis. In het najaar van 2020 hebben we onder leiding van een extern bureau de hele oefening overgedaan: “Wie zijn we, waar staan we voor en waar willen we met ons allen naartoe?” Vanuit deze oefening is een nieuwe strategie gegroeid, waarin openheid en toegankelijkheid centraal staan. We zien DE SINGEL als een meerstemmig geheel waar uiteenlopende gemeenschappen en publieken welkom zijn. De rest vloeit daaruit voort. In dat opzicht is de coronacrisis voor ons goed uitgedraaid.’
Sommige cultuurhuizen worstelen met de hoge leeftijd van hun publiek. Heeft DE SINGEL ook te kampen met dit probleem?
‘De verjonging van het publiek is een topprioriteit. Tegelijk blijft ons bestaande publiek uiteraard ook heel belangrijk. Vooral voor klassieke muziek is de uitdaging significant. In vergelijking met ons theater- en danspubliek gaapt een grote leeftijdskloof. Maar in vergelijking met internationale collega’s is ons publiek voor klassieke muziek jonger dan gemiddeld. Eind juni daagden nog meer dan tweehonderd jongeren van minder dan negentien jaar op voor het langverwachte debuut van pianovirtuoos Evgeny Kissin. Op een capaciteit van iets minder dan duizend zitjes is dit meer dan 20%. Het dak ging eraf met al die leeftijden door elkaar. Laat ons de urgentie om meer jongeren te bereiken dus niet overdrijven, ook al is er werk aan de winkel. Misschien ontdek je de betekenis van klassieke muziek maar pas echt op iets latere leeftijd? Ik vrees dat er altijd weinig jongeren van zestien zullen zijn die zich aangesproken voelen door een pianorecital van Schubert. Val hen hiermee niet lastig, denk ik dan. Werchter of Tomorrowland hebben veel meer te bieden. Maar later, wanneer ze uitgefeest zijn en de behoefte aan verdieping groter wordt, nodig ik hen graag uit om kennis te maken met de diepere betekenislagen die klassieke muziek te bieden heeft. Het is mijn overtuiging dat we dit best doen met meer eigentijdse vormen van concertbeleving. De manier waarop we klassieke concerten aanbieden, stamt nog uit de negentiende eeuw. Laat ons dit radicaal herbekijken.’
Was jij een van die weinige tieners die naar klassieke concerten ging? Of misschien een andere vraag: hoe ben jij in dit vak gerold?
‘Ik had het voorrecht om in een muzikale familie op te groeien met veel aandacht voor kunst en cultuur. Na mijn studies koos ik ervoor om vrijwilligerswerk te doen bij Collegium Vocale Gent. Daarna ben ik bij het Symfonieorkest Vlaanderen beland. Ik startte helemaal onderaan de ladder met de verkoop van tickets. Het gaf me de kans om te ontdekken hoe zo’n orkest werkt van binnenuit. In 2005 richtte ik mee het barokorkest B’Rock op, dat in zijn vorm en werking een alternatief moest worden voor de barokorkesten die toen populair waren, maar die in onze ogen steeds meer begonnen te lijken op de geïnstitutionaliseerde orkesten waartegen ze zich altijd hadden afgezet. Ik heb B’Rock ruim vijftien jaar geleid en ben nog steeds trots op het afgelegde pad dat ons naar alle hoeken van de wereld heeft gebracht. Daarnaast ben ik ook meer dan tien jaar artistiek directeur geweest van het Klarafestival in Brussel. Ook dat was een fijne periode waarin ik veel heb geleerd en vrienden voor het leven heb gemaakt. Ik heb er de bemiddelende rol ontdekt van een muziekfestival in een superdiverse stad.’
Hoe vul je nu die rol van bemiddelaar in?
‘Op een actieve manier. Ik bedoel dat het woord in mijn ervaring al te vaak passief wordt gebruikt waardoor het te weinig tot effectieve verandering leidt. Bij DE SINGEL trachten we een meer actieve rol op te nemen. Zo ondernemen we heel wat om de toegankelijkheid van het huis ook effectief te vergroten. We willen niemand uitsluiten. Iedereen zou zich welkom moeten voelen. We zetten nadrukkelijk in op verschillende gemeenschappen, maken werk van een meer inclusief taalgebruik, trigger warnings, een gediversifieerd ticketbeleid, inclusieve promokanalen en een laagdrempelige communicatie. Tegelijk werken we aan een grotere representatie van de maatschappelijke diversiteit binnen onze programmering en onze medewerkers. Ons aanbod is tegenwoordig erg breed, van klassieke muziek tot hiphop, van teksttheater tot spoken word, van hedendaagse dans tot voguing.
Onze medewerkers en ons publiek zijn op korte tijd diverser geworden en dat brengt pertinente discussies met zich mee. De antwoorden op de vragen wat kunst kan zijn, wat goed theater is, wat relevant is, hoe we kwaliteit definiëren, zijn niet meer te vergelijken met tien jaar geleden. We hebben het vandaag veel meer over ethiek. Methodes en auteurschap worden kritisch bevraagd, net zoals de keuze van de verhalen die we willen vertellen. Waarom kennen we zo weinig componisten van kleur? Waarom zijn onze orkesten zo wit? Waarom waren er lange tijd zo weinig vrouwelijke dirigenten?
We hebben absoluut geen pasklaar antwoord op al die vragen, maar we denken er wel actief over na en sturen bij. Tegelijk beseffen we dat er nog veel werk aan de winkel is. Een inclusieve kunstinstelling nastreven is een work in progress en het vereist dat je je bewust bent van je eigen blinde vlekken.’
Hoe probeer je dan niet enkel de kunstenaars, maar ook het publiek diverser te maken?
‘Diversiteit voelt voor ons niet aan als een opdracht, maar maakt deel uit van hoe mijn team en ik naar de wereld kijken. Een meer divers publiek zal vanzelf komen als mensen zich meer herkennen in ons aanbod, onze medewerkers en onze partners. We streven ook een andere manier van programmeren na, meer bottom-up. Samen met gemeenschappen zoeken naar een gepast aanbod blijkt een schot in de roos. Onze artistieke ploeg is quasi volledig vernieuwd en is uiteraard overtuigd van deze filosofie. Er zijn ook nieuwe functies gecreëerd, zoals een programmator creative communities.
Toen DE SINGEL in 1982 werd opgericht, vond minister van Cultuur Karel Poma al dat het huis zich ‘naar de grootste bevolkingslagen’ moest richten.
‘Ja en onze infrastructuur laat dit ook gelukkig toe. DE SINGEL heeft een nauwe band met het conservatorium. De Blauwe en de Rode Zaal waren oorspronkelijk bedoeld voor repetities en concerten van studenten. Gezien de omvang en het potentieel van de infrastructuur ruimschoots de mogelijkheden van het conservatorium overstegen, werd begin jaren ‘80 besloten om er een culturele invulling aan te geven voor het brede publiek. Frie Leysen heeft dat toen op zich genomen met groot succes. Later kwamen er nog tal van zalen en studio’s bij. De mogelijkheid om op één plek muziek, theater, dans en architectuur mee te maken, is uniek in de wereld. Alleen de Barbican in Londen heeft een gelijkaardige setting. Ongeveer éénmaal per maand programmeren we gelijktijdig in alle zalen van DE SINGEL. Op zo momenten is het full house. Dan is de sfeer geweldig en vind ik DE SINGEL op zijn best. In de toekomst willen we deze verschillende publieken nog nauwer met elkaar verweven. Met festivals en specifieke formats proberen we deze transversale ambitie te realiseren.
Een grote ambitie in deze tijden van efficiëntie.
‘Moet alles wel efficiënt zijn? Ik heb de kracht van inefficiëntie ontdekt. Heel veel voorstellingen zijn economisch weinig efficiënt, omdat er veel mensen aan mee werken. Een symfonisch orkest telt nu eenmaal een groot aantal musici. Maar daar tegenover staat zoveel schoonheid, zoveel impact. Laat ons alsjeblieft niet vervallen in een klimaat waar alles goedkoper, sneller en oppervlakkiger moet.’
Merk je een verschil met je rol als artistiek directeur van DE SINGEL en die van het Klarafestival?
Een huis leiden vraagt een andere focus dan een festival. De dynamiek en beleving zijn verschillend. Tegelijk zijn er ook veel gelijkenissen. Vooral omdat ik DE SINGEL als één groot festival zie, als een feest dat loopt van september tot juni met geregeld bijzondere momenten om de spanningsboog strak te houden. Zo komt binnenkort Rufus Wainwright naar DE SINGEL. Samen met het Brussels Philharmonic brengt hij een eerbetoon aan de Romeinse keizer Hadrianus die openlijk als homoseksueel leefde. Ik ben ervan overtuigd dat deze voorstelling zal leven in Antwerpen en mensen erover zullen praten.
Waar ben je tot hiertoe trots op?
Ik ben in moeilijke omstandigheden begonnen, midden in de pandemie. Al bij al zijn we die periode goed doorgekomen. Dat we vandaag kunnen terugblikken op één van de succesvolste seizoenen van DE SINGEL is deels te danken aan die luwe periode waarin we de tijd hebben kunnen nemen om onze positie en aanpak fundamenteel te herdenken. Ons aanbod is breder dan ooit, ons publiek diverser dan ooit en het huis leeft opnieuw als vanouds.