Mijn vader was een anti-Belgische Vlaams-nationalist. Zo belandde ik in het Vlaams Nationaal Jeugdverbond (VNJ), een erg rechtse jeugdbeweging in mijn tijd. Maar puberteit is ook een periode van rebellie. Rond ons vijftiende stonden we al in de leiding en kregen we vorming. Bij de scouts leer je knopen leggen, maar in het VNJ kregen we politieke lessen, bijvoorbeeld over het nationaal-solidarisme van Joris van Severen. Ik had toen al vragen bij die ideologie en ging er tegenin. We voerden stevige discussies, maar het was ook een fijne groep. Dat vroege contact met ons verleden heeft me tijdens mijn studies geholpen en bepaalde mijn keuze voor mijn doctoraatsonderzoek.”
De Wever schreef in 1983 zijn scriptie onder de leiding van professor Herman Balthazar, het Gentse socialistische kopstuk, over de Oostfronters. “Ik groeide op met heldenverhalen over Reimond Tollenaere, maar aan de universiteit ontwikkelde ik een kritische houding. Ik kreeg de instrumenten in handen om die verhalen waarmee ik was grootgebracht te ontkrachten.” Later in 1992 promoveerde hij bij Balthazar met een studie over het Vlaams Nationaal Verbond (VNV). Toen hij aan zijn onderzoek begon, was er weinig wetenschappelijk werk over collaboratie. “Er was al iets bekend, maar veel boeken waren apologetisch. Zelfs een krant als ‘De Standaard’ vergoelijkte lange tijd de collaboratie.”
Zijn onderzoek mondde uit in de boeken ‘Oostfronters. Vlamingen in het Vlaams Legioen en de Waffen-SS’ (1985) en ‘Greep naar de macht. Vlaams nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945’ (1994), een mijlpaal volgens kenners. In die jaren bracht de BRT ook de legendarische reeks van Maurice De Wilde op tv, waarin oud-collabora- teurs stevig aan de tand werden gevoeld. “Voor het eerst vond er in België een publiek debat plaats over de donkerste bladzijden van onze geschiedenis.
Midden jaren ’90 werd De Wever docent aan de UGent en begon hij aan een carrière die hem veel respect opleverde. Zijn vader, een spoorwegarbeider met een grote honger naar kennis, was bijzonder trots. “Hij had nooit gestudeerd, maar was wel een intellectueel. Een lieve man. Ik legde studenten vaak uit dat mensen met andere politieke opvattingen ook aangenaam kunnen zijn. Niet alle ‘slechte’ mensen zijn verachtelijk en niet alle ‘goede’ mensen leuk. Mijn vader sympathiseerde met het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime en was voor Vlaamse onafhankelijkheid, maar hij genoot ook van de discussies met mijn linkse vrienden die lid waren van AMADA. ‘Les extrêmes se touchent.’ Het leidde vaak tot verhitte gesprekken aan de keukentafel, maar wel altijd met respect voor de mening van de ander.”
Hoe zijn familie Vlaams-nationalistisch werd, is nog een raadsel voor De Wever. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloot zijn grootvader zich aan bij het VNV. “Ik heb nog schroom om dat allemaal uit te zoeken. Hij was onderwijzer op de school van Gevaert en kwam vermoedelijk uit een Vlaamsgezind milieu. Na de oorlog werd hij opgepakt en zat hij enkele maanden in het Fort van Berchem. Hij beweerde altijd dat hij bij het VNV zat om gemakkelijker aan aardappelen te komen. Mijn vader was een tiener toen zijn vader gevangen zat, wat zeker indruk maakte. Over politiek sprak mijn grootvader daarna nooit meer.”
“In de jaren ’70 splitste mijn jeugdbeweging zich af van het VNJ en ontstond het Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond (AVNJ). Dat was een herhaling van wat tijdens de oorlog gebeurde. Zo had je toen de Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen, de jeugdbeweging van het VNV, en daarnaast de Hitlerjugend, gericht op een Groot-Germaans Rijk. Mijn groep werd aangestuurd door voormalige Hitlerjugend-leden. Wij gingen zelfs op kamp met Duitse neonazi’s in de Oostkantons. Ik kwam thuis met neonazistische propaganda, wat mijn vader ook niet oké vond. Hij was een rechtse Vlaams-nationalist, maar geen neonazi. Voor links lijkt dat hetzelfde, maar ik zie het verschil. En dit typeert mijn vader; in plaats van mij eruit te halen, engageerde mijn vader zich in het AVNJ om de beweging opnieuw richting het VNJ te sturen. Dat lukte. Toen mijn broer in de jeugdbeweging zat, was het weer de oude groep. Maar Bart heeft er niet lang ingezeten. Hij is niet zo’n type voor een jeugdbeweging.”
Het naoorlogse Vlaams-nationalisme bleef worstelen met het verleden, ook bij de Volksunie. “De Volksunie werd in 1954 opgericht als de eerste levensvatbare Vlaams-nationalistische partij na de oorlog. Ze stonden met één voet in het verleden en één in de toekomst. Frans van der Elst brak met de Nieuwe Orde-ideologie van het VNV, die de parlementaire democratie wilde vervangen door een autoritair systeem. De Volksunie koos voor democratische weg naar Vlaamse autonomie. Toch droegen ze het verleden mee. Veel leden hadden een collaboratie-achtergrond en kregen te maken met de repressie. Twintig jaar later leidde dat tot een splitsing: de rechtervleugel scheidde zich af, wat het begin van het Vlaams Blok betekende.” De onvrede over het Egmontpact, het plan om van België een volwaardige federale staat te maken en waarmee partijvoorzitter Hugo Schiltz afzag van een onafhankelijk Vlaanderen, speelde ook een rol. Is zijn broer nu aan zijn Schiltz-moment toe? “Het is vreemd om als Vlaams-nationalist premier van België te worden, maar dat is de paradox van de geschiedenis. Vlaams-nationalisten hebben België meermaals gered, zoals in de oorlog, toen het VNV massaal bestuursposten innam. Zo was in 1943 de helft van alle burgemeesters in Vlaanderen een VNV’er. Je zou kunnen argumenteren dat ze in moeilijke tijden het land mee rechthielden. Nu zou een anti-Belgische Vlaams-nationalist het land kunnen redden met bezuinigingen. Het is met enige ironie dat ik hiernaar kijk.” Is de mislukking van het Egmontpact een gemiste kans geweest om het land al vijftig jaar eerder in een andere architectuur te gieten? “Het is moeilijk te zeggen, maar wellicht hadden we inderdaad heel wat politieke energie kunnen besparen.”
De programma’s van Maurice De Wilde en de eerste Zwarte Zondag maakten De Wevers onderzoek actueel. “Men zag opnieuw een extreemrechts Vlaams-nationalisme opkomen. Hugo Schiltz recenseerde mijn boek anoniem in zijn tijdschrift ‘Vlaanderen Morgen’. Hij schreef dat mijn onderzoek bevestigde dat de Volksunie een muur moest optrekken tegen die radicalen. Het Vlaams Blok zag mijn werk als een aanval op hen, maar dat is nooit met deze bedoeling geschreven.”
De Wever begeleidde in zijn loopbaan zo’n driehonderd scripties, waarvan de helft over de Tweede Wereldoorlog. De laatste jaren verschuift de interesse van studenten. “Ze focussen op ecologie, gender, LGBTQ-geschiedenis en kolonialisme. Toch blijft de collaboratie heel erg in onze samenleving aanwezig, met romans van Stefan Hertmans en Tom Lanoye. Het thema leeft.” Dat doet De Wever deugd. Als ‘founding father’ van de publieksgeschiedenis in dit land heeft hij er altijd voor geijverd om de historische verhalen ook buiten de academische wereld te doen opleven. “Geschiedenis moet toegankelijk zijn. Waarom zou je je bezighouden met geschiedenis als die uiteindelijk niet terechtkomt bij mensen? Een ingenieur moet een brug maken die stabiel is. Een arts moet een patiënt kunnen genezen. Een advocaat moet het recht kennen en mensen kunnen verdedigen. Wat moet een historicus eigenlijk doen? Het verleden bestuderen, en die kennis moet doorstromen naar een breed publiek. In de Verenigde Staten hebben ze dat eerst begrepen. Ook de entertainmentindustrie droeg daar bij tot de popularisering. Steven Spielberg deed dat meesterlijk in ‘Schindler’s List’. Er bestond al academische literatuur over, maar Spielberg liet zien hoe Oskar Schindler op eigen houtje besloot om verschillende joden te redden. Simplificatie is soms nodig om het grote publiek te bereiken, maar zij begrijpen wel de essentie: dat de Holocaust het leven heeft gekost aan miljoenen mensen. In ons land zagen we het succes van ‘Wil’, het boek van Jeroen Olyslaegers. De film vond ik minder geslaagd; alle Duitsers worden er getoond als onmenselijke monsters. De hele ambiguïteit, dat in se goede mensen ook slechte dingen kunnen doen, is weg.” Stoort het hem dat Netflix-series als ‘Bridgerton’ niet volledig historisch correct zijn en bijvoorbeeld een zwarte actrice de rol van de negentiende-eeuwse Queen Charlotte speelt? “Nee. Televisie heeft zijn eigen wetmatigheden. Door bewust in te gaan tegen de werkelijkheid, kun je ook net een historische boodschap meegeven. Alles hangt af van de bedoeling van de maker en de context. Er zijn ook ongelofelijk veel slechte historische speelfilms. Pakweg ‘De Leeuw van Vlaanderen’ van Hugo Claus. Die zal feitelijk correcter zijn dan ‘Braveheart’ van Mel Gibson. Maar ‘Braveheart’ is wel een pak meeslepender. Hetzelfde geldt evengoed voor historische tentoonstellingen. Je wil geen lange teksten aan de muur. Je moet accepteren dat het anders werkt. Daarom hebben we aan de Universiteit Gent ook een opleiding publiekgeschiedenis. Laat studenten maar eens mee een tentoonstelling maken en zien hoe het in elkaar zit.”
